Advocaat aan de balie te Dendermonde sinds 1982 en bijkomend te Gent sinds 2013. Nederlands, Frans, Duits. (Voor meer uitleg klik op beeld)
Verjaring en fiscale schulden
Verjaringstermijnen van fiscale schulden: een dagvaarding in faling schorst, noch stuit de verjaringstermijn van 5 jaar.
De invordering van directe belastingen treedt in door verloop van vijf jaar vanaf de eisbaarheid van de belastingschuld. Deze termijn kan gestuit (artikel 2244 oud BW) of geschorst worden (artikel 443 ter WIB92).
Meestal zal de belastingadministratie de verjaring laten stuiten door het betekenen van een dwangbevel.
Daden van schorsing of stuiting dienen telkens voor het verstrijken van de verjaringstermijn van 5 jaar te hebben plaatsgevonden.
In bepaalde gevallen zal de administratie echter van oordeel zijn dat de belastingplichtige de belastingschuld niet kan betalen en in het geval van een onderneming aansturen op een faillissement en een dagvaarding in faillissement uitsturen.
Ook in dat geval dient de administratie wel de termijn van 5 jaar in het oog te houden.
Immers, wanneer een uitspraak omtrent het faillissement buiten de termijn van 5 jaar zou vallen, dan is er sprake van verjaring van de fiscale schuld en is er geen sprake van een opeisbare schuldvordering zodat de voorwaarden voor faling niet zijn voldaan conform artikel XX.99 WER.
Zo oordeelde het Hof van Beroep te Brussel onlangs dat een dagvaarding in faillissement de verjaringstermijn van 5 jaar niet schorst, noch stuit (opgelet: de fiscus kondigde wel cassatieberoep aan; wordt mogelijks vervolgd).
Artikel 443 ter §1 WIB92 stelt immers:
“ Elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de invordering van de belastingen en voorheffingen dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze belastingen of voorheffingen of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring”
Er kan dus maar sprake zijn van schorsing in het geval een rechtsgeding hangende is dat betrekking heeft op de invordering van de belasting. Hetzij een betwisting door de belastingplichtige van de aanslag, hetzij een vordering tot inning door de overheid.
Een faillissementsprocedure op basis van de belastingschuld voldoet niet aan die voorwaarde.
Een dagvaarding tot faling heeft betrekking op de staking van betaling en waarbij moet worden aangetoond dat de belasting niet betaald wordt en niet zal betaald worden.
Dit is volledig het tegenovergestelde van een vordering tot inning en toepassing van de belasting.
Een dagvaarding in faling is ook geen stuitingsdaad.
Een van de stuitingsdaden conform artikel 2244 BW betreft weliswaar de dagvaarding voor het gerecht.
Evenwel kan een dagvaarding in faillissement niet tot gevolg zou hebben dat de verjaring van de belastingschuld zou zijn gestuit.
De vereiste van dagvaarding voor het gerecht impliceert immers dat men het recht dat aan verjaring onderworpen is ten gronde wil laten erkennen (Cass. C.13.0176.N, 6 februari 2015).
Een stuiting kan alleen maar door een vordering tot betaling van deze belastingschuld moeten instellen.
Een geding-inleidende akte stuit immers stuit immers enkel de verjaring voor de vordering die ze inleidt, ongeacht de middelen die zijn aangevoerd tot staving van die vordering (Cass. C.16.0058.F, 27 maart 2017).
Een vordering tot faling in tegenstelling tot een vordering tot nakoming van de belastingschuld kan hoogstens de verjaring tot vordering van de faling stuiten, doch niet de verjaring van de belastingschuld.
In de dagvaarding tot faling wegens een beweerde onbetaalde belastingschuld zit uiteraard niet de vordering tot betaling van deze belastingschuld begrepen en al zeker niet virtueel.
Wil de administratie haar rechten vrijwaren zal zij toch de nodige aandacht moeten besteden aan de toepasselijke verjaringstermijn.