Concurrentiebeperkende afspraken en misbruik van machtspositie
1. De Europese Commissie heeft zich als opdracht gesteld erover te waken dat er tussen ondernemingen geen afspraken zouden gemaakt worden die de concurrentie zouden beperken, noch misbruik kunnen gemaakt worden van machtspositie, die ook een nadelige invloed zou hebben op de vrije beweging van diensten en de concurrentiemogelijkheden.
Zowel in Europese als in onze federale wetgeving is dit dan ook opgenomen .
De Belgische mededingingsautoriteit is een afzonderlijke administratieve entiteit, die hierin een belangrijke actieve rol heeft, en bij dewelke klachten kunnen geformuleerd worden wegens kartelvorming of misbruik van machtspositie.
Zij zijn niet bevoegd voor oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen ten aanzien van de consumenten of tussen ondernemingen (bv. misleidende reclame over de eigenschappen van een product of over de prijsbepaling, over de hoedanigheid, over de kwaliteiten van een onderneming, etc.).
Daarnaast kan een procedure aangespannen worden met de mogelijkheid om schadevergoeding te vragen voor de Ondernemingsrechtbank.
2. Om op te treden tegen concurrentievervalsende handelingen zijn er zeer belangrijke drempels om te kunnen optreden.
Zo moeten contracten minstens 30% van de relevante markt beheersen.
In de praktijk worden dan voor de rechtbank discussies gevoerd over niet-concurrentiebedingen (bv. een ruimtelijk toepassingsgebied, de uitsluiting van leden van een ondernemings- of beroepsvereniging).
De concurrentievervalsende afspraken worden onderzocht zowel in verticale overeenkomsten (bv. invoerder en verdere verdeler) als in horizontale overeenkomsten (twee concurrenten).
Zo kan een verzekeringsagent die bijvoorbeeld een contractueel verbod om voor andere verzekeraars op te treden zou miskennen en hiervoor verantwoordelijk gesteld wordt, desgevallend opwerpen dat dit beding concurrentievervalsend is (dus het exclusiviteitsbeding).
Ook een distributiesysteem waarbij voorwaarden opgelegd worden die niets te maken hebben met de verdeling, kunnen ook aangevochten worden op dezelfde basis.
3. Voor misbruik van machtspositie moet eerst nagegaan worden of er een voldoende marktaandeel is (een marktaandeel van 50% is een vermoeden ervan, tussen 50% en 30% eerder een indicatie daartoe en dat verder dient onderzocht te worden).
Er moet dan sprake zijn van misbruik van die machtspositie en vaak heeft dit in de praktijk te maken met uitsluiting of uitbuiting van ondernemingen.
Meestal heeft dit dan te maken met de prijsbepalingen (hetzij het te hoog of hetzij toepassen van roof- of afbraakprijzen). Opgelet, het feit van lage prijzen is op zich onvoldoende om op te treden.
De onderneming moet de bedoeling hebben om de concurrent uit te schakelen wat vermoed wordt wanneer de toegepaste prijzen lager liggen dan de gemiddelde variabele kosten.
Ook is er vaak sprake van wurgprijzen, voor ondernemingen die verticaal geïntegreerd zijn (d.w.z. dat ze op detailniveau ook vertegenwoordigers hebben en dan de prijzen van groot handelsniveau zodanig zijn dat de onderneming op de detailmarkt niet meer op rendabele wijze handel kan voeren ).
Contract- of verkoopsweigeringen t.a.v. bepaalde handelaars kunnen ook foutief zijn bij een machtspositie en deze misbruikt wordt (bv. een leverancier heeft er geen belang bij, zo’n verkoopsweigering is dus onredelijk bij afwezigheid aan belang of wanneer het willekeurig is ).
Sommige ondernemingen kunnen ook essentiële faciliteiten verworven hebben (bv. het beschikken van gegevensdatabank). Het willekeurig weigeren van het ter beschikking stellen zou in bepaalde omstandigheden dus kunnen bestreden worden.
Samengevat kan vastgesteld worden dat de beschermingsmogelijkheden zich dus voordoen op twee niveaus.
4. Voor de kleine ondernemingen op basis van de wet op de eerlijke handelsgebruiken (tussen ondernemingen onderling) en t.a.v. meer belangrijke ondernemingen (die al over een bepaalde marktomvang of monopolie beschikken, op grond van de Belgische en Europese wetgeving inzake concurrentie.
Een voorbeeld kan zijn dat een onderneming onrechtmatige staatssteun ontvangt ( zoals loonsubsidies boven de steundrempel van 10 milj.€/jaar ten behoeve van tewerkstelling van werknemers met een handicap ), zodat een stakingsvordering kan worden ingesteld door een bbelanghebbende (1).
(1) HvB Brussel, 29.2.2019, Competitio, 2019, pg. 238.