De rechtstreekse vordering van de onderaannemer
Probleemstelling: het is een veel voorkomend probleem. U hebt als onderaannemer werken uitgevoerd op een bouwwerf, maar de hoofdaannemer(d.i. diegene die u de opdracht heeft gegeven), blijft in gebreke uw factuur te betalen. Bestaat er een mogelijkheid om op een andere manier mijn geld te bekomen?
Het antwoord op deze probleemstelling en vraag is eenduidig ja, maar er zijn een aantal voorwaarden. Zo moet u wel tijdig reageren en de hoofdaannemer mag nog niet failliet verklaard zijn.
Artikel 1798 BW voorziet in de mogelijkheid dat een onderaannemer de betaling van zijn facturen rechtstreeks vraagt aan de bouwheer/opdrachtgever.
Als onderaannemer hebt u daartoe een eigen recht, zij het dan onvolmaakt (d.w.z. dat u effectief de vordering moet instellen om uw recht te doen tot stand komen).
De vordering kan echter wel maar ingesteld worden wanneer de hoofdaannemer in gebreke blijft om u te betalen, en dus niet onmiddellijk.
U moet daarbij ook rekening houden dat de vordering maar zal kunnen slagen wanneer zij wordt ingesteld op een ogenblik dat de hoofdaannemer door de bouwheer/opdrachtgever zelf nog niet betaald is geweest.
Stelt u een tijdige rechtstreekse vordering in, dan mag de bouwheer niet langer bevrijdend betalen aan de hoofdaannemer.
Doet hij dat toch, dan zal hij een tweede keer (en dus ook aan u als onderaannemer) moeten betalen.
Heeft de hoofdaannemer echter al betaling ontvangen, en stelt u dan pas een rechtstreekse vordering, dan zal de bouwheer/opdrachtgever niet gehouden zijn om nog een tweede keer te betalen en kan u zich slechts tot de hoofdaannemer richten.
Eveneens van belang is dat de rechtstreekse vordering eveneens van toepassing is op verdere onderaannemer bvb. U als onderaannemer, stelt op uw beurt ook een onderaannemer aan, dan zal de door u aangestelde onderaannemer een rechtstreekse vordering hebben op de hoofdaannemer, die in dergelijke gevallen dan aanzien wordt als opdrachtgever.
Een belangrijk voordeel voor de onderaannemer voor het instellen van een rechtstreekse vordering is dat deze volledig vormvrij kan worden ingesteld, zo heeft het Hof van Cassatie beslist in een arrest van 25/03/2005.
Een rechtstreekse vordering kan dus zeer eenvoudig worden ingesteld, en de enige vereiste is dat er een schriftelijke vraag aan de bouwheer/opdrachtgever moet gericht worden. Dit kan via aangetekend schrijven, hetgeen aangeraden wordt om eventuele bewijsproblemen te vermijden, doch kan evenzeer via fax, e-mail of gewone brief.
De rechtstreekse vordering is verder van toepassing op alle soorten van onderaannemers.
Uit een al te strikte interpretatie van de wet zou kunnen worden afgeleid dat slechts onderaannemers die onroerende werken hebben uitgevoerd aanspraak zouden kunnen maken op de rechtstreekse vordering van artikel 1798 BW. Dit is mijn inziens niet correct, De activiteit van de onderaannemer is immers niet beperkt tot onroerende werken zodat de rechtstreekse vordering ten voordele van de onderaannemers niet enkel geldt voor de onderaannemers in bouwwerken.
Het voordeel van de rechtstreekse vordering is een voordeel waarover elke onderaannemer moet beschikken.
Tot slot moet nog worden benadrukt dat de rechtstreekse vordering in elke veronderstelling wel moet worden ingesteld vooraleer de hoofdaannemer die financiële problemen heeft zou failliet verklaard worden. Ten laatste daags voor het vonnis dat het faillissement uitspreekt moet de rechtstreekse vordering de opdrachtgever/bouwheer hebben bereikt, enkel zo kan u samenloop met andere schuldeisers vermijden.
Wanneer dat immers het geval is, en u heeft de rechtstreekse vordering niet ingesteld, wordt de vordering van de hoofdaannemer op de bouwheer immers een vordering in de massa, waar u als onderaannemer niet meer kunt tussenkomen. Waar artikel 1798 BW aan de onderaannemer dus een belangrijk instrument kan bieden voor onderaannemers ter invordering van hun facturen, strekt deze dus toch niet altijd tot voldoende zekerheid. Opgemerkt moet worden dat u als onderaannemer ook in het geval van faillissement niet helemaal zonder bescherming valt.
Een onderaannemer die onroerende werken uitvoert beschikt immers in geval van faillissement van de hoofdaannemer ook over een voorrecht van de onbetaalde onderaannemer, en dit voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van de factuur (cfr. artikel 20,12° Hyp.W.).
Volledigheidshalve dient in het kader van deze bijdrage nog gewezen te worden op het toekomstig recht.
Vanaf 01.01.2017 wordt zal immers een uitgebreider artikel 1798 BW in werking treden, en waarbij aan het bestaande artikel toegevoegd wordt:
“In geval van betwisting tussen de onderaannemer en de aannemer, kan de bouwheer het bedrag storten in de Deposito- en Consignatiekas of op een geblokkeerde rekening op naam van de aannemer en onderaannemer bij een financiële instelling. De bouwheer is hiertoe verplicht indien hij hiertoe schriftelijk wordt verzocht door de hoofdaannemer of de onderaannemer.”
In de toekomst zal dus niet meer altijd rechtstreeks aan de onderaannemer kunnen worden betaald, doch kunnen zowel de onderaannemer als de hoofdaannemer schriftelijk verzoeken dat de som geconsigneerd wordt bij de deposito- en consignatiekas.
Dit zal vooral van toepassing zijn in de gevallen waar er discussie zou kunnen bestaan tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer met betrekking tot de door de onderaannemer uitgevoerde werken.