Grotere transparantie voor de beleggers
1.Onder impuls van Europa zijn er een reeks van regels tot stand gekomen na de rampzalige gebeurtenissen in 2008 om de instorting van de financiële wereld trachten te voorkomen.
Een grotere financiële kapitaalbuffer, een verplicht onderzoek van het profiel van de belegger en een reeks van andere maatregelen zijn dus terug te vinden in de richtlijn MIFID II (2014/65/EU).
2. Bij het verstrekken van beleggingsadvies of verrichten van vermo"gensbeheer, dient de gereglementeerde instelling informatie inwinnen van de klant inzake i) kennis of ervaring op beleggingsadvies mbt het specifiek product of dienst, ii) zijn financiële situatie,m.i.v. zijn vermogen om verliezen te kunnen dragen en iii) zijn beleggingsdoelstellingen en risicotolerantie.
Een product aanbieden niet in overeenstemming met het profiel leidt automatisch tot schending van de "suitability regels" (1).
3. Richtlijnen moeten omgezet worden in nationale wetgeving en bij wet van 21 november 2017 werd de kaderwet van 2 augustus 2002 (aangaande het toezicht op de financiële wereld en financiële diensten) aangepast en is er tevens een Koninklijk besluit van 19/12/2017 die deze regels aanvult.
Deze regels betreffen dan vooral regels voor grotere transparantie bij de professionele belegger om te voorkomen dat er tegenstrijdige belangen zouden kunnen bestaan bij beleggingen.
De dienstverlening binnen de financiële wereld ging in het verleden soms gepaard met misbruiken (zoals operaties met een tegenpartij die eveneens handelt met de bank).
Dit was in het verleden al verboden, doch zeer moeilijk te detecteren, laat staan aan te tonen.
4. Met de nieuwe wetgeving wordt een reeks van verplichtingen opgelegd bij de financiële instellingen en al de ondernemingen die zich bezighouden met beleggingen.
In eerste instantie moet de financiële instelling een organisatie op punt zetten die structureel dergelijke belangenconflicten doet vermijden.
Wanneer dit voor bepaalde transacties niet mogelijk is, dan is er thans de positieve informatieplicht voor de financiële instelling dat dergelijke tegenstrijdigheid van belangen zou kunnen tot stand komen.
Meer nog, het art. 28 § 2 van die wet van 2 augustus 2002 voorziet dat de financiële instelling noch rechtstreeks noch onrechtstreeks enige financiële vergoeding mag ontvangen om potentiële klanten aan te sporen voor specifieke beleggingen.
Dit zijn vergoedingen ten aanzien van een onderneming, van haar bestuurder, haar aangestelden, haar agenten of elke persoon die op één of andere wijze gebonden is met de financiële instelling.
5. Ook het begrip “inducement” werd ingevoerd.
Zonder er een precieze definitie van te geven, lijkt deze wel alle mogelijke vergoedingen, commissies, financiële of niet-financiële voordelen te omvatten.
De transparantie wordt gecreëerd door de verplichting om bewijsstukken ter beschikking te stellen die aantonen dat deze inducements die dus effectief zouden gestort zijn, hoogstens maar tot doel hebben om de dienstverlening ten opzichte van de klant te verbeteren.
De beheerder moet hiervoor een interne lijst opmaken en bewaren van alle mogelijke “inducements“ van derden en dan ook de wijze noteren waarop deze de dienstverlening ten aanzien van de klant effectief zou hebben verbeterd.
6. De financiële onderneming heeft dus dan de plicht om de klant op een duidelijke wijze over de bestaande aard en omvang van deze inducement ontvangen van derden precies mede te delen en dit minstens éénmaal per jaar [2].
Er bestaan enkele uitzonderingen voor beperkte vergoedingen of voor opzoekingswerken, doch ongetwijfeld zullen deze maatregelen bijdragen tot een herscholing van de verschillende financiële tussenpersonen en tot een verhoogde waakzaamheid om dus de financiële operatie op een zo volkomen rechtmatige wijze te verrichten.
De verantwoordelijkheid weerhouden voor slechte beleggingen is evenwel geen eenvoudige zaak. Dit vloeit zeker niet voort uit het verlies van de portefeuille. Miskenning van het profiel van de klant, gebrek aan informatie van de negatieve impact van een hervorming van de fiscale wetgeving, en het niet regelmatig informeren van de waarde van de portefeuille, spelen daarentegen wel een rol. (3)
(1) J.Goetghebuer, De invloed van art. 22 AVG op het gebruik van Robo-advies binnen de beleggingssector, TBH 2020/2, pag. 140
(2) Art. 6 § 5 ten 3de, K.B. van 19/12/2017
(3) HvB Brux., 5.9.2019, TBH 2020/2, pag. 198