hero
DRPP
Small but without limits
Jonas_Van_Den_Noortgaten_1
Jonas VAN DEN NOORTGATE (ext.medewerker)
Jonas VAN DEN NOORTGATE

Advocaat aan de Balie te Dendermonde sinds oktober 2013, sinds 2023 Balie Oudenaarde. Nederlands, Engels en Frans.

Profiel bekijken >

Niet-concurrentiebeding

Probleemstelling: Ik ga een overeenkomst aan en wil daarbij mijn knowhow, cliënteel, personeel, investering, enz. beschermen zodat mijn wederpartij hier geen gebruik zou kunnen van maken teneinde mij te beconcurreren tijdens de uitvoering van onze overeenkomst of na afloop ervan.

Oplossing: U neemt in uw overeenkomst een niet-concurrentiebeding op.

Dit is een clausule waarin partijen er zich toe verbinden om tijdens of na het einde van de samenwerking elkaar gedurende een bepaalde periode en binnen een bepaald gebied geen concurrentie aan te doen.

Diverse modaliteiten (zoals een schadebeding) kunnen hiermee gepaard gaan. U zal echter wel een aantal geldigheidsvoorwaarden in acht moeten nemen. Bvb.: Zo kan een niet-concurrentiebeding belangrijk zijn bij de aandelenoverdracht of de overdracht van een handelszaak. U zal immers het vertrouwen van het overgenomen cliënteel willen winnen, hetgeen moeilijk zal zijn wanneer de overdrager van de aandelen of van de handelszaak vlak nabij een nieuwe vestiging opent. Deze situatie kan dus vermeden worden met een niet concurrentiebeding. Talrijke overeenkomsten die onderworpen zijn aan het Belgisch recht bevatten een niet-concurrentiebeding: arbeidsovereenkomsten, overeenkomsten van handelsagentuur, concessie, franchise, managementovereenkomsten, overeenkomsten tot overdracht van een onderneming of overname van een handelsfonds, licentieovereenkomsten… Op enkele uitzonderingen na bepaalt echter geen enkele specifieke wettelijke bepaling in het Belgisch recht wat de geldigheidsvoorwaarden zijn waaraan “niet-concurrentiebedingen van gemeen recht“ moeten beantwoorden. Met betrekking tot deze clausules is het met andere woorden moeilijk te achterhalen hoe ver men kan gaan in het beperken van de concurrentie.

Als uitgangspunt moet steeds het principe van de vrijheid van handel en nijverheid, zoals vervat in artikel II.3 van het Wetboek economisch recht, en nog steeds een basispijler is in ons rechtssysteem, in acht genomen worden. Recentelijk heeft trouwens het Hof van Cassatie zelfs gesteld dat de verbintenis contracten te goede trouw na te leven, niet belet dat eens het contract met een gewezen bestuurder eindigt deze wel een concurrerende activiteit mag starten (1) terwijl tot dan door lagere rechtspraak steeds aangenomen werd dat toch een zekere tijd diende gewacht te worden.

Een niet-concurrentieclausule tast deze vrijheid in hoofde van één van de contractpartijen immers onmiskenbaar aan.

Rechtspraak en rechtsleer hebben echter toegestaan dat bepaalde beperkingen op de vrijheid van handel en nijverheid mogelijk zijn, mits bepaalde voorwaarden in acht genomen worden. Aangezien het beginsel van vrijheid van handel van openbare orde is, zal een niet-concurrentiebeding er bijvoorbeeld nooit mogen toe leiden dat de ondernemingsvrijheid van één van de contractspartijen fundamenteel wordt aangetast. Een te ruim geformuleerd concurrentieverbod wordt in regel dan ook automatisch bestraft met de absolute nietigheid.

Een aantal concrete begrenzingen van het niet-concurrentiebeding dringen zich op. Zo zal een niet-concurrentiebeding slechts geldig zijn wanneer er een redelijke beperking is op het vlak van (i) activiteit, (ii) tijd en (iii) territorium en moet de opgelegde beperking bovendien noodzakelijk zijn. (i)Eerst en vooral dient het concurrentieverbod beperkt te zijn wat betreft de aard van de uitgesloten activiteiten, het moet immers gaan om soortgelijke activiteiten, activiteiten die rechtstreeks verband houden met de voorheen uitgeoefende activiteit (bvb. een verkoper van zonnepanelen kan niet worden verboden auto’s te verkopen). In geval van betwisting zal concreet onderzocht worden of de uitgeoefende activiteit van die aard is dat ze het cliënteel van de begunstigde contractpartij aantast of zou kunnen aantasten. (ii) Daarnaast moet een niet-concurrentiebeding ook een beperking in de tijd omvatten. Een concurrentieverbod wordt slechts geldig geacht voor die termijn die de begunstigde partij nodig heeft om zijn cliënteel te vormen of aan zich te binden. De toegelaten duur van een concurrentieverbod vormt in de praktijk zeer vaak een heikel discussiepunt, waarbij de concrete omstandigheden (aard van de overeenkomst, aard van de activiteiten, …) de doorslag zullen geven. Zeker kan wel worden aangenomen dat een duur van 10 jaar door de rechter als overdreven zal worden ervaren. (ii) Tot slot dient ook het gebied waar het concurrentieverbod geldt, duidelijk afgebakend te zijn. Enkel voor het gebied waar effectief concurrerende activiteiten mogelijk zijn, kan een concurrentieverbod worden opgelegd (zo zal een verkoper van auto’s in Oostende niet kunnen verboden worden auto’s te verkopen in Tongeren). Zoals voormeld had een rechtbank tot voor kort enkel de mogelijkheid om bedingen die bovenvermelde beperkingen overschreden automatisch en volledig nietig te verklaren zodat diegene in wiens voordeel een concurrentieverbod werd opgenomen, zonder enige bescherming achterbleef.

Het is dan ook het vermelden waard dat Het Hof van Cassatie enkele jaren geleden in een bijkomende optie heeft voorzien met haar arrest van 23 januari 2015, waarbij zij de rechtbank de mogelijkheid geeft om niet-concurrentiebedingen toch te matigen tot datgene wat wettelijk toegelaten is. Met andere woorden werd de mogelijkheid voorzien een partiële nietigheid uit te spreken: “ indien een overeenkomst of beding strijdig is met een bepaling van openbare orde en bijgevolg nietig is, kan de rechter indien een partiële nietigheid mogelijk is, de nietigheid, behoudens de wet zulks verbiedt, beperken tot het met deze bepaling strijdig gedeelte van de overeenkomst of beding op voorwaarde dat het voortbestaan van de gedeeltelijk vernietigde overeenkomst of beding beantwoordt aan de partijbedoeling .” Willen contractspartijen de volledige vernietiging van het niet-concurrentiebeding vermijden dan moeten zij wel uitdrukkelijk in hun contracten een matigingsclausule voorzien. Bvb: “bepalingen die door nietigheid aangetast of ongeldig zouden zijn, blijven bindend voor het gedeelte ervan dat wettelijk toegelaten is”.

Één en ander werd onlangs trouwens opnieuw bevestigd in een later arrest van het Hof van Cassatie van 25 juni 2015. Ook hier ging het Hof er van uit dat de rechter moet matigen als dat beantwoordt aan de wil van partijen. De tendens waarbij nietigheid niet langer impliceert dat het betrokken beding als onbestaande moet worden beschouwd, maar wel dat het moet worden gebogen in die zin dat het overeenkomt met wat wel redelijk is, zet zich met andere woorden dus verder. Conclusie: Naast de gekende traditionele aandachtspunten bij de redactie van een niet-concurrentiebeding, met name de beperking van het beding in de tijd, ruimte en qua geviseerde activiteiten, is het dus bijzonder zinvol, wanneer er twijfel bestaat omtrent de omvang van het niet-concurrentiebeding, te voorzien in een matigingsclausule die de rechter toelaat om het beding te matigen voor het gedeelte dat niet wettelijk toegelaten is.

Huidige bijdrage is dus gericht op concurrentieverboden naar gemeen recht en dus niet wat betreft de concurrentieclausules die wettelijk geregeld zijn (arbeidsovereenkomsten en handelsagentuurovereenkomsten). Voor deze laatste kan worden verwezen naar de wettelijke bepalingen dienaangaande: voor arbeidsovereenkomsten artikel 65 van de wet van 03 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en voor handelsagentuurovereenkomsten artikel X.22 Wetboek economisch recht.

(1) Cass.25.6.2020, TBBR 2021/2, 79 ( vrijheid van handel is van openbare orde); S.De Geyter, Niet-concurrentiebeding van bestuurders, NjW, 10.3.2021, nr 438, pag 97 e.v.