Handgift en onrechtstreekse schenking
1. Een handgift
is “een schenking van hand tot hand van een lichamelijk roerend goed of van een onlichamelijk roerend goed voor zover het recht in de titel is geïncorporeerd, die tot stand komt door het loutere materiële overdracht (traditio) door de schenker aan de begiftigde die aanvaardt en waarbij in hoofde van de schenker een intentie om te begiftigen bestaat (animus donandi)”.
Aangezien het een schenking betreft moeten volgende geldigheidsvoorwaarden voldaan zijn:
- will om te schenken van de schenker (animus donandi)
- De schenking moet dadelijk en onherroepelijk zijn
- De begiftigde moet de schenking aanvaarden.
- De schenking moet gebeuren onder levenden: zowel de schenking als de aanvaarding moet gebeuren tijdens het leven van de schenker en begiftigde
- Er mag geen bezwarende aard zijn (het mag bvb. niet gaan om de terugbetaling van een schuld)
2. Het verschil tussen een schenking en een handgift ligt hem dus in de vormvoorwaarden.
Bij de schenking dient namelijk een notariële akte opgesteld te worden. De handgift daarentegen veronderstelt enkel een materiële overhandiging. Dit maakt de handgift een zakelijk contract.
Vanwege de materiële overhandiging kan de handgift bijgevolg enkel materiële roerende goederen of goederen betreffen waarvan het recht in de titel is geïncorporeerd. We denken aan: cash geld, meubilair, juwelen, kunstvoorwerpen, enzovoort… . Aandelen op naam zouden dan nooit het voorwerp uitmaken van een handgift.
Weliswaar aanvaarden sommige rechtbanken dat hieromtrent een onrechtstreekse schenking kan plaats vinden, bij vermelding in het aandeelhoudersregister, stellend dat art. 931 BW stelt dat alle "akten" houdende schenking verleden worden voor de notaris, en hier geen akte voorhanden is.(01) Het louter bestaan van affectieve toestand ten tijde van de overdracht volstaat niet als bewijs van animus donandi (02).
Het gebeurt dat na het overlijden van de schenker de erfgenamen beweren dat de begiftigde de goederen “afhandig” gemaakt heeft. En hoewel een geschrift niet vereist is, is het toch aangeraden een geschreven bewijs van de handgift op te maken. De regels betreffende de bewijsvoering zijn immers onverkort van toepassing. Maar het mag niet gebeuren op de dag van de gift. Sommige rechtbanken oordelen dat dan de regels van de schenking van toepassing zijn en de handeling nietig is omdat er geen notariële akte is. (vb. sommige - minderheid- oordelen kritisch zelf bij bankgift , vermelden "schenking" kan leiden tot nietigheid).
Het Hof van Beroep van Gent bij uitspraak van 14.2.2019 (03) oordeelt daar anders over.
3. Het schriftelijk bewijs of de “pacte adjoint” werd meestal geleverd door twee aangetekende brieven. Een eerste brief ging uit van de schenker en bevatte het voornemen tot schenking of bevestigde de reeds uitgevoerde schenking. Een tweede brief bevatte dan het antwoord van de begiftigde, meestal een bewijs van dankbaarheid waaruit de acceptatie bleek.
Cassatie heeft recent geoordeeld dat beide documenten slechts een begin van bewijs uitmaken. Die dan aangevuld moeten worden met vermoedens.
Een document met deze mededelingen op het ogenblik van de handgifte kan leiden tot nietigheid. Indien door omstandigheden zou blijken dat die overdracht niet ( voordien ) heeft plaats gehad, kan dit wel leiden tot een probleem ( interpretatie door HvB Luik 18.2.2015, TEP 2020/2, pg 554). Zelfde beoordeling bij verkoop van aandelen met uitgestelde betaling, en later kwijting van betaling door de schenker ( het wordt dan een vermomde schenking) (1.1)
Liefst stuurt men deze pacte adjoint per aangetekend schrijven, met de techniek van de gevouwen omslag zodat de poststempel op het document zelf komt te staan, van de schenker naar de begiftigde of omgekeerd, zodat men ook de datum kan bewijzen en een semi-vaste datum te kunnen geven.
Deze werkwijze is van belang om de betaling van successierechten te voorkomen. Immers op schenkingen of handgiften drie jaar voor het overlijden van de schenker moet geen erfbelasting betaald worden. Het is dus van belang te kunnen bewijzen wanneer de handgift heeft plaatsgevonden. De bewijslast valt immers op de schouders van de begiftigde.
Er werd geoordeeld dat een ondertekend overschrijvingsbericht kan gelden als "pacte adjoint" dat aangevuld moet worden met vermoeden die wijzen op wil tot schenking ( betrof omstandigheid van samen met de schenker naar de bank te gaan ) (1.2)
4.Indien de schenker ziek zou worden en er een risico van overlijden bestaat, kan deze pacte adjoint geregistreerd worden waardoor schenkingsrechten verschuldigd zijn en zo (hogere) successierechten vermeden kunnen worden.
Maar ook op burgerrechtelijk vlak is de datum belangrijk om de volgorde van de inkorting te kunnen bepalen.
5.Deze “pacte adjoint” kan tegelijkertijd dienen om bijkomende voorwaarden te koppelen aan de handgift. Hoewel de schenking dadelijk en onherroepelijk dient te gebeuren, kunnen er dus wel voorwaarden opgelegd worden aan de begiftigde, bv. recht van terugkeer in geval van vooroverlijden. Het bewijs van de neutrale rechtshandeling als drager van de onrechtstreekse schenking moet gebeuren door een geschrift wanneer de waarde meer is dan 3.500€, maar het animo donandi door alle middelen van recht. (2)
De voorwaarden welke verbonden worden aan de gift mogen het onmiddellijk en onherroepbaar karakter van de schenking echter niet teniet doen. Het kan gaan om een bepaalde vorm van beperkte controle. Voorbehoud van vruchtgebruik over aandelen of kapitalen kan evenwel niet. Een beheersmandaat over de geschonken portefeuille behouden behoort dan weer wel tot de mogelijkheden.
Omvorming van een handgift als voorschot op erfdeel naar buiten erfdeel kan vormvrij gebeuren (3) Het kan dus bij wijze van verklaring achteraf door de schenker ( dus eventueel ook bij testament).
Voor schenkingen volgens de akte met vrijstelling van inbreng werd door het Hof van Beroep Gent geoordeeld dat nog onderzocht wordt dat dit effectief overeenstemt met de werkelijke wil van partijen, minstens van de schenker (4)
De verklaring dat de gift buiten erfdeel plaats vindt kan nadien plaats vinden en dit kan ook vormvrij gebeuren. (5.1). Dit wil om te schenken ( en met vrijstelling van inbreng ) kan tevens blijken uit de feitelijke omstandigheden waarbinnen de 2 kinderen ter uitsluiting van een andere familielid met dewelke de schenker een verstoorde verstandhouding had zoals blijkt uit de SMS berichten (5.2)
(01) Hof A'pen, 12.6.2019, T.F.R., 597, maart 2021, pg 197 (met uitvoerige noot)
(02) HvB Brussel, 25.3.2024, TEP2024/2, p. 344
(03) Gent 14.12.2019, TEP 2020/2 pg. 518
(1.1) Hof A'pen, 28.1.2020, TEP 2020/1, 222 e.v.
(1.2) HvB A'pen, 3.1.2023, TEP 2024/1, p. 137
(2) HvC 21.10.2021, NjW nr 466, sept. 2022, p.595
(3) HvC, 3.2.2022, NJW, nr 457, 2.3.2022, p. 187
(4) Gent, 17.12.2020? TEP 2022/1, p.135
(5.1) HvC 3.2.2022, TEP 2023/4, p. 646
(5.2) HvB A'pen, 22.2.2022, TEP 2023/4, p. 662