Het huwelijksvermogensrecht
I. Algemeen:
Wanneer er geen contract wordt aangegaan, geldt het wettelijk huwelijksstelsel . Vanaf dat ogenblik ontstaan 3 vermogens: het eigen vermogen van beide partners, en het gemeenschappelijke.
Eigen is hetgeen elkeen had voor het huwelijk en geschonken of geërfd kreeg tijdens het huwelijk.
Gemeenschappelijk al het andere dat men verworven heeft tijdens het huwelijk.
2. DE PROCEDURE VAN DE VEREFFENING EN VERDELING
A. Huwgemeenschap van goederen
Dit verloopt op een specifieke wijze. De Familierechtbank zal een notaris aanduiden die een gerechtelijke opdracht krijgt, en die de opdracht kan afhandelen zonder afhankelijk te zijn van de volledige medewerking van partijen.
Praktisch alle aangelegenheden kunnen er afgehandeld worden. Weliswaar een vordering die geen verband houdt met de vereffening omdat zij geen invloed heeft op de omvang van de onverdeeldheid of de wijze van verdeling ervan, kan ten alle tijde in een afzonderlijke procedure worden ingesteld, zelfs wanneer dezelfde vordering reeds in het raam van een vereffeningsprocedure werd ingesteld (01).
Eerst wordt gevraagd of overgegaan dient te worden tot boedelbeschrijving. Wanneer 1 partij het wenst, moet het plaats vinden. Dit slaat op de meubels en andere roerende goederen en alle rekeningen. Ook vorderingen kunnen er weergegeven worden.Ook vragen kunnen gesteld worden die dienstig zijn voor de samenstelling. De notaris moet daarin een actieve rol spelen en zich niet tevreden stellen met een akkoord tussen partijen.
"De notaris had dit akkoord naast zich moeten neerleggen"(02)
3. Bij het beëindigen van het huwelijk door overlijden of echtscheiding wordt de huwgemeenschap ontbonden ( bij echtscheiding, met als peildatum de datum van het starten van de echtscheidingsprocedure ).
Wat niet kan bewezen worden eigen te zijn, wordt vermoed deel uit te maken van de huwgemeenschap. Dat ogenblik kan ontnuchterend werken, want daar zullen meer berekende partners kunnen voor beloond worden.
De loutere opname van eigen gelden in het gemeenschappelijk vermogen volstaat als vergoedingsgerecht feit, ongeacht wat nadien ermee gebeurd is, of de tijd tussen de opname en de ontbinding. (03)
Wanneer bij de uiteindelijke verdeling het ene vermogen vergoeding verschuldigd is, kunnen wettelijke intresten gevorderd worden ( bij het wettelijk stelsel althans, bij een stelsel van scheiding van goederen moet een ingebrekestelling gestuurd worden en lopen vanaf dan verwijlsintresten) (1.1)
Ondanks dat voorheen alle aanspraken moeten worden geformuleerd, kan kapitalisatie gevorderd worden in de fase van beslechting (1.2)
4. De peildatum voor de waardering van de goederen ( en schulden )van de ontbonden huwgemeenschap is in de regel de datum van het inleiden van de procedure.
Maar nadien komen deze goederen in onverdeeldheid, zodat finaal de waardering op het ogenblik van de verdeling in aanmerking komt.
Voor onroerende goederen is dit geen probleem, maar bij een vennootschap, dat de professionele beroepsactiviteit inhoudt van 1 van de partners.
In de nieuwe wetgeving is dit gewijzigd en geldt de datum van het begin van de echtscheiding. Het HvC (1.3) heeft aanvaard dat de waardevermeeerdering ( of vermindering ) van een handelszaak of vennootschapsparticipatie, ontstaan door het professioneel toedoen van een (ex)echtgenoot voor de uitsluitende rekening van deze kan worden gelaten.
5. Bij onroerend goederen kunnen problemen ontstaan, vb. bij bouwen op een grond van 1 van de partners.
Dan geldt in de regel de natrekking ( eigenaar van grond wordt eigenaar van het gebouw ), tenzij aangetoond kan worden dat er afstand van natrekking heeft plaats gehad ( kan ook stilzwijgend gebeuren ). In ieder geval heeft de huwgemeenschap recht op vergoeding tov de echtgenoot eigenaar van de grond, op grond van art. 1435 OBW ( minimum vergoeding van de geïnvesteerde gelden, en indien meer van de ontstane meerwaarde - vaak bij onroerende goederen op het ogenblik van de ontbinding (2.1) ).
6. In de praktijk ontstaan nog vaak onduidelijke benaderingen, vaak verschillend van notaris tot notaris, en ook van de Rechtbank ( maar langzaam komt er evolutie).
Thans wordt aangerekend als vergoeding te betalen door persoonlijk vermogen aan gemeenschappelijk, het totaal door lening terug te betalen bedrag ( of meerwaarde - art.1435 OBW ).(2.2)
Wel wordt de rest van de effectief nog te betalen lening genomen als schuld van het gemeenschappelijk vermogen.
Het bewijs van storten van eigen geld op een gemeenschappelijke rekening, van waaruit overschrijvingen voor de bouw van een gemeenschappeljk gebouw, volstaat principieel om het recht tot vergoeding aan te tonen (2.3) hoewel het Hof van cassatie geoordeeld heeft dat tevens dient aangetoond te worden dat de eigen gelden op onomkeerbare wijze vermengd zijn met de gemeenschapsgelden zodat de eigen gelden niet langer individualiseerbaar zijn (2.4)
Vanaf het begin van de echtscheiding zal aan de echtgenoot die in de echtelijk woning verblijft een woonstvergoeding dienen te betalen aan de partner ( 1/2 van de huurwaarde). Dit duurt in de regel tot zolang deze er in verblijft. Er kan evenwel beslist worden dat ook nadien de ex-echtgenoot gehouden is tot betaling wanneer de andere ex-echtgenoot niet in de mogelijkheid was zijn recht van genot te kunnen uitoefenen. (2.5)
Bij wijze van voorlopige maatregel ( art. 19 al.3 Ger.W) kan een voorschot gevraagd worden omdat dit de rechten van de andere echtgenoot niet definitief aantast. (2.6)
7. De geldigheid van een zogenaamde sterfhuisclausule, waarbij de integrale toebedeling ( of een ongelijke bedeling ) van de huwgemeenschap plaats vindt aan 1 van de echtgenoten bij huwelijkscontract ( en waarbij art. 1464 OBW van toepassing is, en dit niet aanzien wordt als een schenking maar wel als huwelijksvoordeel) werd nogmaals bevestigd door het HvC in 2017 (3), bijkomend bevestigend dat bij inkorting, dit dan plaatsvindt tav het huwelijksvermogen en niet de nalatenschap ( wat fiscaal interessant is ).
B. Huwelijkscontract van scheiding van goederen
8. Daar zijn de eigendommen volledig gescheiden.
i) Doordat betalingen door elkaar gebeuren, wordt vaak in het huwelijkscontract een clausule voorzien dat verondersteld wordt dat afgerekend werd en geen vergoeding ontstaat. Het is een vermoeden, dus het tegenbewijs kan worden geleverd.
ii) Met het oog op bescherming van huwelijken waarbij een partner zijn carrière had opgegeven voor de opvang en opvoeding der kinderen, werd dit ( door het HvC ) gelijkwaardig geacht als afbetaling van een lening op het huis.
Beide worden aanzien als bijdrage in het huwelijk ( waartoe beide partners in de eerst plaats dienen bij te dragen ). Effectieve investeringen in de eigendom van de andere partner, worden niet vergoed zoals in geval van huwgemeenschap ( art. 1435 OBW) maar op basis van de regels van mede-eigendom.
De rechtspraak laat nu gemakkelijker toe dat de verrijking zonder oorzaak als rechtsgrond ingeroepen wordt, wanneer de ene echtgenoot bvb aan het gemeenschappelijk aangekocht huis meer zijn vermogen heeft aangewend dan de andere.(4.1)
Een verblijvingsbeding in een huwelijkscontract waarbij in een onverdeeldheid alles toekomt aan de langstlevende echtgenoot(te) wordt behandeld door de fiscus als een verkoop ( niet bij het wettelijk stelsel).
Een contract van scheiding van goederen belet geenszins de toepassing van de ongerechtvaardigde verrijking. (4.2)
Recentelijk werd de wetgeving inzake het huwelijksvermogensrecht gewijzigd, wat aanleiding heeft gegeven, tot een reeks van aanpassingen in het geval van scheiding van goederen .(4.3)
II. Aanpassingen sinds 2018
- Bij een stief-ouderlijke relatie: Ten vroegste zes weken voor het overlijden kan het huwelijkscontract nog gewijzigd worden en de langstlevende afstand zou doen van haar erfrecht (het vruchtgebruik op de gezinswoning en de inboedel). Dit zal in de praktijk enkel maar zal gebeuren wanneer deze hetzij een som geld hetzij bepaalde goederen voor de eigendom verwerft ( vaak problemen bij nieuw huwelijk met merkelijk jongere partner ).
- Ook bij een contract van scheiding van goederen kunnen de echtgenoten vragen dat de gezinswoning aan hem/haar zou kunnen worden toegekend in functie van de gezinsbelangen of omwille van professionele redenen of wanneer de echtgenoot het slachtoffer is van geweld door de andere echtgenoot gepleegd.
- Wie bij de verdeling na echtscheiding informatie verzwijgt of valse verklaringen aflegt, kan ook schuldig bevonden worden aan burgerlijke heling en waardoor hij zijn aandeel in deze goederen kan verliezen.
- Versterkte professionele autonomie. Elke echtgenoot moet dus zijn inkomsten bij voorrang besteden aan de gezinslasten, maar het overschot mag hij dus gebruiken om professionele goederen aan te kopen. Er is nu ook voorzien dat de professionele uitrusting die verworven wordt, niet valt in de gemeenschap maar toekomt aan het persoonlijk vermogen van de betrokkene.Dit geeft dan aanleiding tot vergoeding die overigens overeenstemt met de waarde op het tijdstip van de ontbinding van het stelsel (dus niet op het ogenblik van de verdeling wat normaal de regel is.
- Binnen het huwelijk wordt ook vaak gewerkt met vennootschappen. Wanneer de aandelen maar tot stand zijn gekomen tijdens het huwelijk leidt dit tot geen probleem, vermits de eventuele stijging van de waarde ervan ook in de gemeenschap valt. Betreffen het evenwel aandelen van voor het huwelijk of die geschonken werden aan 1 van de echtgenoten, kon dit vroeger aanleiding geven tot scheeftrekkingen. De betrokken echtgenoot voorziet bijvoorbeeld dat de winsten gereserveerd zouden worden of gekapitaliseerd worden in de vennootschap en hij/zij aan zichzelf maar een minimaal loon/vergoeding zou toekennen. De vennootschap wordt rijker, en zijn aandelen groeien in waarde.Nu is er een regeling voorzien waarbij diezelfde echtgenoot aan het gemeenschappelijk vermogen een vergoeding moet betalen, die overeenstemt met de netto-beroepsinkomsten die men had kunnen ontvangen indien het beroep niet binnen een vennootschap was uitgeoefend. Het is dan aan de beweerde onderbetaalde echtgenoot om aan te tonen dat daar motieven toe waren zoals bedrijfs- of conjunctuurredenen, economische of concurrentie gebonden redenen, of het verwerken van zware verliezen of het opbouwen van reserves voor investeringen om concurrentieel te blijven, etc.
- Bij levensverzekeringen wordt nu het onderscheid gemaakt naargelang het verzekeringscontract gesloten is ten voordele van de mede-echtgenoot of ten voordele van zichzelf (dus bij het overlijden van de andere echtgenoot). In dit laatste geval is er wel een vergoeding verschuldigd.
- Thans is het ook mogelijk voor een ongehuwd koppel, dat een onroerend goed aankoopt om op dat ogenblik al in de aankoopakte te laten vermelden dat het hun wens is om dit later wanneer zij zouden huwen in de gemeenschap te brengen ( vermijdt het laten opmaken van een latere akte van inbreng in een huwelijkscontract ).
- Indien thans gekozen wordt voor een stelsel van scheiding van goederen (en thans wordt hiermee bedoeld na 1 september 2018) wordt nu meer dan vroeger de aandacht gevestigd op de corrigerende clausules die ingelast kunnen worden in een contract van scheiding van goederen. Bij een contract van scheiding van goederen beschikt immers elke partner maar over de inkomsten die hijzelf verwerft en kan de andere echtgenoot er geen aanspraak op maken. In de praktijk wanneer liefde verenigt, gebeuren vaak verschuivingen en daarom wordt aangeraden om een verrekenbeding hierin op te nemen waarbij dan alle mogelijke veronderstellingen kunnen worden voorzien (vb. er wordt verondersteld dat bij ontbinding van het huwelijk alles verrekend is; of het beding van verrekening van aanwinsten, zie hierna). Dit bestond vroeger wel, doch de notaris zal thans hier veel meer aandacht aan besteden.
- Beroepsgoederen worden thans verdeeld volgens hun waarde op het ogenblik van de ontbinding ( niet ogenblik van de verdeling zoals vroeger- 1 uitzondering, met name toch geen rekening met meer-of minwaarde na datum ontbinding- (5) wanneer 1 echtgenoot het beroep uitoefent. De economische waarde van clienteel valt in het gemeenschappelijk vermogen, behoudens wanneer het volledig gebonden is met de persoon van een echtgenoot ( mem. van Toel., Parl.St. Kamer 2017-18, nr 54-2848/001).
- Wel nieuw is de regeling in art. 1469 § 2 B.W. dat voorziet dat de echtgenoten, die het beding van verrekening van aanwinsten in het huwelijkscontract hebben opgenomen, geacht worden bij de ontbinding een verrekening te laten doen op basis van de vergelijking tussen eindvermogen en het aanvangsvermogen.Bijvoorbeeld: De man huwt en beschikt over € 10.000,00 en heeft bij echtscheiding (of overlijden) een eindvermogen van € 600.000,00 dus heeft een vermogenstoename van € 590.000,00. De echtgenote vat met een aanvangsvermogen aan van € 20.000,00 en heeft een eindvermogen van € 200.000,00, er is dus een vermogenstoename. van € 180.000,00. Het verschil tussen beiden is € 410.000,00 ( 590.000€ - 180.000€ ).. De man zal dan moeten afstaan het verschil of € 205.000..
- Ook zal bij het opmaken van zo’n contract van scheiding van goederen, de notaris verplicht zijn, de echtgenoten erop te wijzen op de regel van billijkheidscorrectie. Dit is dus vooral het geval indien bijvoorbeeld door externe omstandigheden (bijvoorbeeld ziekte of een andere gezinssituatie) de toestand dus veel slechter wordt dan voorzien. Aan diegene die dan niet vermogend is kan dan een tegemoetkoming worden toegekend van het vermogen van de andere echtgenoot met een maximum van 1/3. Er moet expliciet van afgezien worden, maar men kan dus van die bescherming afzien.
(01) HvC, 9.3.2020-C.19.0200.N, TEP 2020/1, p.100
(02) HvB A'pen, 22.3.2022, TEP 2023/4, p.618
(02) HvB A'pen, 5.11.2019, TEP 2020/1, p.133
(1.1) A'pen, 24.4.2019, TEP 200/2 pg 282
(1.2) HvC 4.6.2020, TEP 2021, nr 3, p.654
(1.3) Cass., 21.9.2020 (AR C19.06.29), TEP 2021/2,p.279
(2.1) HvC, 31.3.2017, AR C 16.0072.N, cass. be, Tendenzen vermogensrecht 2019, pag 29
(2.2) HvC, 7.9.2020,RW 2021-21, nr 37,1452; TEP, 2021, nr 3, p. 654
(2.3) HvB Antwerpen, 28.9.2021, NJW nr 462, 18.5.2022, p. 418
(2.4) HvC 17.3.2022, RW 2022-23, p.138
(2.5) HvC, 7.12.2020, TEP 2023/4, p. 491 2023/4, p. 554
(2.6) HvB Brussel, 29.10.2020, TEP
(3) HvC 5.1.2017, www.cass.be,AR F.15.0164/F
(4.1) Gent, 13.12.2018, TEP 2020/2, pag 314; HvB Gent 8.3.2021, TEP 2023/4, p 574.
(4.2) HvB Gent 8.3.2021, TEP 2022/1, p 128
(4.3) H.Casman, Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen, TEP 2022/1,p .6
(5) HvC 21.9.2020, TEP 2020, pag 698