Onderhoudsgeld tussen gewezen echtgenoten
Tijdens en na het huwelijk
Tijdens het huwelijk
- Tijdens het huwelijk bestaat er een hulpplicht waarbij de echtgenoten dezelfde levensstandaard moeten delen. [1]
Deze verplichting wordt in principe vervuld door het feit dat de echtgenoten samenwonen. [2]
Indien de echtgenoten niet samenwonen is een geldelijke vergoeding mogelijk. De benadeelde echtgenoot kan zich naar de rechter begeven om een bedrag te vorderen dat ervoor zorgt dat hij of zij dezelfde levensstandaard verkrijgt als dat van de partner.
- Daarnaast bestaat er de mogelijkheid tot het eisen van voorlopige maatregelen bij de familierechtbank wanneer één van de echtgenoten zijn plichten miskent of indien de verstandhouding tussen de echtgenoten ernstig is verstoord. [3]
Hierbij moet de eiser geen schuld bewijzen in hoofde van de verweerder. De verweerder kan echter wel de schuld van de eiser bewijzen met als doel de vordering af te wijzen. De duur van de maatregelen wordt bepaald door de familierechtbank.
Na de echtscheiding
3.Na de echtscheidingsprocedure voorziet de wet in een regeling voor onderhoudsgeld tussen ex-echtgenoten. [4] Ten eerste wordt gekeken of de eiser economisch zwakker is dan de verweerder. Vervolgens wordt gekeken naar de staat van behoefte van de ex-echtgenoot. [5]
Dit begrip "behoeftigheid" wordt echter ruim geïnterpreteerd. De globale economische situatie van beide ex-echtgenoten wordt nagekeken, dit wil zeggen het geheel van hun inkomsten, hun mogelijkheden om inkomsten te verwerven en hun lasten en de sociale omstandigheden waarin ze verkeerden (6)
Zo zal dus ook gekeken worden naar de inkomsten van een vennootschap door een van de echtgenoten gecontroleerd, en dus niet alleen naar de vergoedingen die de vennootschap aan deze toekent.
Volgens art. 301§ 3 1ste lid OBW, dient het bedrag van die uitkering minimaal de staat van behoeftigheid van de onderhoudsgerechtigde om zijn essentiële behoeften te dekken. De omstandigheid dat de inkomsten van de ene echtgenoot beduidend hoger liggen dan de inkomsten van de andere volstaat dus niet om de eerste te veroordelen tot een onderhoudsgeld. (7)
Het is niet de bedoeling om in dezelfde levensstandaard te verkeren als tijdens het huwelijk, en er wordt tevens gekeken naar de concrete mogelijkheden voor de onderhoudsgerechtigde om inkomsten te bekomen.(8)
Een onderhoudsgerechtigde verspeelt zijn recht ingevolge i) fysisch partnergeweld, ii) zware fout en iii) aan wie luiheid in de zin van art. 301 § 5 BW kan worden verweten.
4.Om dan concreet het bedrag te bepalen van de alimentatie wordt hiervoor ook rekening gehouden met een eventuele aanzienlijke terugval in de economische situatie en verdienmogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde zowel door het huwelijk als wegens de echtscheiding. Heeft een partner bvb. na huwelijk bepaalde offers gebracht in haar/zijn beroepskeuze in functie van het gezin, dan zal dus ook hiermee rekening worden gehouden.
Die terugval zal in concreto beoordeeld worden op basis van i) het gedrag van de partijen in de initiële organisatie van hun gemeenschappelijk leven die een invloed hebben op de beroepsmogelijkheden (carrière) en verdienvermogen van de onderhoudsgerechtigde ii) de duur van het huwelijk en iii) de leeftijd van de partijen.
(9)
5. Het onderhoudsgeld mag dan niet meer zijn dan 1/3 van de netto-inkomsten van diegene die het onderhoudsgeld dient te betalen
Voor de berekening van het onderhoudsgeld moet rekening worden gehouden met de ondergrens, namelijk de staat van behoefte, en de bovengrens, namelijk één derde van de inkomsten van de ex-echtgenoot die de onderhoudsuitkering moet betalen (hierin zijn bedoeld zijn beroepsinkomsten en inkomsten uit onroerende goederen (zoals huur) en kapitaal (waardepapieren en andere beleggingen) .
6. Deze onderhoudsplicht is tijdelijk aangezien het niet langer mag duren dan de duur van het huwelijk.
Het mag korter zijn indien kan worden verondersteld dat de onderhoudsgerechtigde kan worden verondersteld na verloop van die kortere termijn over voldoende inkomsten te beschikken om in zijn behoeften te voorzien.
Voor de inning van de onderhoudsgelden kan de onderhoudsgerechtigde zich tot de Dienst van alimentatievorderingen (DAVO) wenden. Deze dienst zal het onderhoudsgeld opeisen bij de onderhoudsplichtige en bij wanbetaling betaalt DAVO een voorschot aan de onderhoudsgerechtigde. [10]
Wettelijke samenwoning
Dringende voorlopige maatregelen kunnen bevolen worden bij de familierechtbank wanneer er sprake is van een ernstige verstoring van de verstandhouding tussen beide echtgenoten. [11] Hierbij zal de rechter enkel kijken naar de gezinsbelangen. De rechter bepaalt de duur van de voorlopige maatregelen.
De wetgeving voorziet niet in de mogelijkheid op een alimentatie na beëindiging van de wettelijke samenwoning. Een oplossing voor dit probleem is dat de wettelijk samenwonende partners een notariële overeenkomst sluiten waarin een hulpplicht is voorzien die ook na het stopzetten van de relatie van toepassing is.
De benadeelde partner kan zich dan wel tot de familierechtbank wenden, maar moet zijn verzoek gericht hebben uiterlijk binnen de 3 maanden na de beëindiging van de wettelijke samenwoning ( door de verklaring aan de betrokken ambtenaar, waarbij kopij van die verklaring bezorgd worden ).
Feitelijke samenwoning
Over feitelijke samenwoning heeft de wetgever bijna niets geregeld. Dit betekent dat er geen afdwingbare rechten bestaan met betrekking tot onderhoudsgeld bij feitelijke samenwoning. Een oplossing hiervoor is, net zoals bij de wettelijke samenwoning, het sluiten van een overeenkomst waarin de hulpplicht en het onderhoudsgeld na de feitelijke samenwoning worden bedongen.
[1] Art. 1479 BW.
[2] Cass. 13 april 2007.
[3] Art.1253ter/5 Ger.W.
[4] Art. 301 §2 BW.
[5] P. SENAEVE, I. BOONE, C. DECLERCK, J. DU MONGH, Personen- en familierecht , Brugge, Die Keure, 2016, p. 191-193.
(6) S.Mosselmans, Kroniek partneralimentatie, RW 2023-24, nr 24, p. 924
(7) HvC 17.9.2015, AR nr C.13.0304.N,Arr.Cass. 2015-17, 2071
(8) Cass., 16.1.2023, AR nr C.21.0193.F
(9) HvC 25.1.2021, RW 2020-21, 20.3.2021, pg. 1136
[10] Art. 12 §1 en §2 DAVO-wet.
(11) HvC 11.12.2020, RABG 2023/20, p. 1790